Archeologen hebben in Rosmalen een ondergrondse ruimte aangetroffen. Hier is al zeker 200 jaar niemand meer in geweest. Op Landgoed Coudewater zijn vorige week kleine proefputten gegraven door archeologisch onderzoeksbureau BAAC en Erfgoed ’s-Hertogenbosch.

Coudewater is vooral bekend als (voormalige) psychiatrische instelling, maar het landgoed heeft een geschiedenis die bijna 600 jaar teruggaat. In 1434 is op dit terrein het klooster Coudewater gesticht voor mannen en vrouwen die leefden volgens de regels van de heilige Birgitta van Zweden. Het was in die tijd een groot en belangrijk klooster.

De kloosterlingen woonden en werkten hier tot 1713. Daarna zijn de meeste gebouwen afgebroken. Slechts een van de hoofdvleugels is bewaard gebleven en die is in de 19de eeuw omgebouwd tot hoofdgebouw van de psychiatrische instelling Coudewater.

Om te ontdekken of in de bodem nog resten bewaard zijn gebleven van het kloostercomplex hebben de archeologen kleine proefputten gegraven. In één was het dus raak. Daar stuitten ze op een gewelf waarin ooit een opening was gemaakt. Deze opening was afgedekt met enkele natuurstenen platen.

Aanvankelijk dachten de archeologen dat het om een kelder ging die onder een van de gesloopte kloostergebouwen had gelegen. Maar toen bleek de ruimte erg ver door te lopen. Bovendien was er geen vloer.

Waarschijnlijk gaat het om een overwelfde waterloop die het klooster van vers water moest voorzien. Deze was in dat geval aangesloten op een beekje, waarvan nog een deel op het terrein aanwezig is. Op basis van de gebruikte bakstenen kan worden vastgesteld dat het gewelf in de 16de eeuw is aangelegd. Boven de overkluizing moet oorspronkelijk een van de kloostergebouwen hebben gestaan.