We weten niet beter of er volgden drie koningen een ster, die uiteindelijk uitkwam bij de stal waar het de pasgeboren koning in een kribbe lag. Maar als je het evangelieverhaal goed leest, klopt er niet veel van: Matteüs (2,1-12) spreekt van ‘wijzen’ of ‘magiërs’ (hoogstwaarschijnlijk sterrenkundigen).   Er wordt geen aantal bij genoemd. Het kunnen er ook twee zijn geweest, of tien. Matteüs spreekt over twee koningen: koning Herodes en de pasgeboren koning van de Joden.

De traditie verhaalt dat de drie koningen Caspar, Melchior en Baltasar heten. Maar ook dat vermeldt Matteüs niet. En dat ze uit Europa, Azië en Afrika kwamen -de toen bekende werelddelen- staat er ook niet: ze kwamen uit het oosten, niet uit het westen, noorden of zuiden.

Een andere traditie vertelt dat de ene koning rond de 20 jaar was, een ander rond de 40, de laatste rond de 60. Zeg maar alle generaties. Een mooie gedachte, maar Matteüs vertelt er niets over.

En tenslotte bleef de ster niet boven een stalletje stilstaan. Matteüs zegt dat het een huis was. De kribbe en de stal horen bij het kerstverhaal van Lucas, die weer niet over koningen of magiërs spreekt, maar over herders.

Best ingewikkeld dat kerstverhaal. Maar hoe het ook zij, het is een prachtig verhaal, dat het kindje niet verborgen blijft tot het veilige gezin of het groepje mensen dat toevallig in de buurt was. Met de komst van de sterrenkundigen gebeurt iets groots. Jezus raakt steeds meer bekend. Zijn verhaal, zijn leven verspreidt zich in steeds grotere kring. Daarom noemt de kerk dit feest de “Openbaring van de Heer”. Jezus laat zich kennen. God laat zich kennen in een kind.

Wij sluiten er onze kersttijd mee af. Voor de oosterse kerken begint hier het kerstfeest.

Pastoor Paul Janssen